leidenislamblog

Een taboe nog groter dan slavernij

Een taboe nog groter dan slavernij

Het slavernijmuseum in Qatar is uniek in de islamitische wereld – daar wordt slavernij doorgaans nauwelijks besproken. In Doha kan dat wel. Waarom? Het antwoord zit ‘m in een paradox die wordt blootgelegd door een verhaal van de museumgids.

Vrolijk stapt Salman op ons af. Hij is onze gids in het Bayt Bin Jalmoed, het huis van een voormalig slavenhandelaar waar sinds 2015 het nationale slavernijmuseum van Qatar is gevestigd. Salman leidt ons langs de zalen die ons niet alleen inzicht geven in de geschiedenis van slavernij in het Midden-Oosten en de Golf in het bijzonder, maar ook een kritische blik werpen op moderne vormen van slavernij in de regio.

Hoewel de slavernij in Qatar officieel in 1952 werd afgeschaft, is het tot op de dag van vandaag een integraal onderdeel van de geschiedenis en economie van het land. De Golfstaten haalden 800.000 zwarte slaven uit Oost-Afrika. Een op de vijf inwoners van Qatar was slaaf, in Doha had elk gezin er wel een of twee. Ze werden gebruikt als huishoudelijke hulp, in de parelvisserij, en na de vondst van olie aan het begin van de 20ste eeuw hadden zelfs buitenlandse bedrijven uit landen waar slavernij al lang was afgeschaft, geen moeite om slaven te gebruiken. En nu vestigt het wereldkampioenschap voetbal in 2022 de aandacht op de talrijke migrantenarbeiders die onder zeer slechte omstandigheden en vrijwel rechteloos stadions bouwen. Het was dus al snel duidelijk dat slavernij onderdeel moest uitmaken van het musea-complex in Doha over de geschiedenis van Qatar, maar welk verhaal moest er verteld worden?

Het Bayt Bin Jalmoed biedt niet alleen informatie over de geschiedenis en de inzet van slavernij in de Golf; het stelt ook de sociale en economische ontwrichting die slavernij teweegbracht aan de kaak. Het museum toont foto’s en bewegende beelden van mannen, vrouwen en kinderen, soms onherkenbaar als schaduwen, dan weer gedetailleerd en in kleur. Ze confronteren ons met de slachtoffers: mensen, individuen. Indrukwekkend zijn de stemmen in de multimediapresentaties, het gehuil en geschreeuw in een zaaltje waar op een bord staat: “Hier liepen ooit mannen, vrouwen en kinderen, weggerukt uit hun samenlevingen, voordat ze werden verkocht aan nieuwe meesters en meesteressen.”

Maar niet alleen deze multimediapresentaties maken de werkelijkheid van slavernij invoelbaar. Er hangt ook een lijst met prijzen betaald voor slaven: in 1909 werd een 14-jarige jongen als kok verkocht voor 1500 rupees, een 10-jarige duiker kostte ‘slechts’ 1000 rupees, en een huishoudster van 15 werd in 1930 verkocht voor 300 rupees.

Onze gids zegt dat slaven heel goed behandeld werden, de Qataresen beschouwden hen als leden van de familie. Ik kan alleen maar kijken naar een impressie van het bestaan van een parelduiker: hoe hij verzwaard met een steen naar de bodem zinkt, daar zoveel oesters loswrikt als maar kan in één ademteug, en dan opgehesen wordt om aan boord op adem te komen - en dat acht, tien keer achter elkaar.

De stenen waarmee parelduikers naar de bodem zonken

Het leven van veel migrantenarbeiders in Qatar anno nu mag wel moderne slavernij heten. En dat fenomeen komt in beeld in de laatste zaal van het museum. Nog steeds zijn er mensen die geen zeggenschap hebben over hun eigen lichaam, staat er op de muur. Zoals in de kamelenracewereld, waar de jonge jockeys kinderarbeid verrichtten; in 2001 zijn ze vervangen door robots.

Ook het kafala-systeem dat buitenlandse arbeiders tot lijfeigenen degradeert, komt voorbij, al is het omfloerst: “In de Golfstaten worden talloze migranten het slachtoffer van de uitwassen van het kafala-systeem.” Maar over de misstanden bij de bouw van de voetbalstadions geen woord.

Er is nog een taboe, groter dan de slavernij zelf: het racisme dat na 1952 is blijven bestaan. Toen kregen de Qatarese slaven hun vrijheid, en de achternaam van hun gewezen meesters. Officieel onderscheidt niets hen van hun familieleden. Salman weet wel beter. Hij heeft een tante die zich altijd over de kinderen ontfermde:

“Zij had voor m'n vader, ooms en tantes gezorgd en deed dat later voor mij en m'n broers en zussen. We wisten allemaal dat ze geen echte tante was, maar niemand vroeg zich af waarom ze dan zo bij ons woonde en dag en nacht voor ons klaarstond. Pas toen ik in dit museum kwam werken realiseerde ik me dat zij bij ons gezin hoorde, omdat ze er als slaaf was binnengekomen.”

Dit is het staartje van de moderne slavernijgeschiedenis dat nog niet openlijk verteld kan worden in Qatar. Dus wordt er alleen in het geheim gesproken over het “zwart-wit” huwelijk tussen twee leden van de meest belangrijke Qatari families, de ene van Afrikaanse, de ander van Arabische afkomst. Op dat racisme rust een taboe. Salmans “tante” of andere Qataris zoals zij komen niet aan het woord in de tentoonstelling.

Hoewel dit onverwerkte deel van het verhaal meer aandacht verdient, lijkt het erop dat juist het taboe op racisme het mogelijk maakt om in Doha openlijk en eerlijk over slavernij te spreken, terwijl de rest van de islamitische wereld dat niet of slechts apologetisch doet. Omdat de moderne uitwassen van slavernij en racisme in het huidige Qatar onbespreekbaar blijven, is het paradoxaal genoeg wel mogelijk om tussen tentoonstellingen over de oliewinning, het historische Doha en de AlThani familie die het land bestuurt, slavernij publiekelijk te presenteren als een verwerpelijk, maar integraal onderdeel van de geschiedenis van Qatar.

Dit artikel verscheen in aangepaste vorm in Trouw.

0 Comments