leidenislamblog

Theunisz en al-Aziz: een 17e-eeuwse vriendschap in de Arabistiek Uitsnede 'Gezicht op de Dam' (1656) van Johannes Lingelbach

Theunisz en al-Aziz: een 17e-eeuwse vriendschap in de Arabistiek

In 1609-1610 overwinterde de Marokkaanse diplomaat Abd al-Aziz vier maanden in Amsterdam, in het huis van Hebraïst en Arabist Jan Theunisz. Zijn verblijf mondde uit in een voor die tijd onconventionele intellectuele vriendschap, schrijft Dorrit van Dalen.

Voordat Thomas Erpenius in 1613 de eerste hoogleraar Arabisch in de Republiek der Nederlanden werd, was er aan de Universiteit van Leiden al korte tijd een lector in die taal. Dat was Johannes Antonides, ofwel Jan Theunisz, en hij was in veel opzichten een uitzonderlijke man, wiens meningen en moraal veel sterker waren dan de maatschappelijke conventies.

Hij was in 1569 in Alkmaar geboren en werkte daar al als garentwijnder toen hij alsnog Latijn en Hebreeuws ging leren om de Bijbel beter te begrijpen. Om vervolgens het Hebreeuws beter te doorgronden, ging hij ook Arabisch studeren bij Franciscus Raphelengius in Leiden. Hij opende er een boekwinkeltje, en doceerde Hebreeuws als privaatdocent.

Rijk werd hij er niet van, en dat zijn carrière niet voorspoediger liep zou te maken kunnen hebben met het feit dat hij doopsgezind was. Doopsgezinden werden in de calvinistische republiek weliswaar niet meer vervolgd, maar wel geweerd uit publieke functies. Hoe dan ook: Theunisz verhuisde in 1604 naar Amsterdam, waar hij zich vestigde als drukker en boekverkoper.

Daar ontmoette hij in november 1609 Abd al-Aziz, de secretaris van een diplomatiek gezelschap uit Marokko. Het was the beginning of a beautiful friendship, om met Humphrey Bogart te spreken. Abd al-Aziz, die opzag tegen de terugreis in de winter, was vier maanden te gast in het huis van Theunisz. Hij onderwees zijn gastheer in het Arabisch, aan de hand van de Koran en enkele andere boeken, maar ze spraken natuurlijk ook over gewone dagelijkse zaken.

De sporen daarvan zijn goed te volgen in de vijf delen van een Arabisch (-Latijn en Nederlands) woordenboek dat Theunisz voor eigen gebruik aanlegde. Niets saaier om te lezen dan een woordenboek, zou je denken, maar bladerend door deze lijsten (eigendom van Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam) kreeg ik af en toe kippenvel van de intimiteit die sommige notities oproepen. Yā ṣāḥib mā ẓalamtuka, amice non facio tibi iniuriam, staat bijvoorbeeld ergens. “Mijn vriend, ik bedoel het niet verkeerd, ik wil je geen onrecht doen.” Blijkbaar een zinnetje dat Theunisz belangrijk vond om te onthouden.

Hoe diep de vriendschap was, blijkt uit nog een aantal bronnen. In brieven aan curatoren van de Leidse Universiteit en in het voorwoord van een boekje over het nut van de Arabische taal noemt Theunisz Abd al-Aziz met naam en toenaam als zijn leraar, in één adem met Raphelengius. Dat was bijzonder in een tijd waarin andere Europese Arabisten die hulp kregen van “native speakers” hen in het geheel verzwegen (zoals Tengnagel deed met Ibrahim al-Sha ͑ iri), of het alleen hadden over “een handelaar” (Erpenius over Ahmad b. Qasim al-Hajari) of “mijn Arabier” (Ravius over Niqulaus b. Butrus).

In het Regionaal Archief Leiden en Omstreken ligt een boek dat Theunisz schreef na het vertrek van Abd al-Aziz, over hun gesprekken over godsdienst, dat wil zeggen over Islam en Christendom. Daaruit blijkt duidelijk dat ze wel zochten naar de verschillen, maar eigenlijk vooral met het doel om die te ontzenuwen of zo klein mogelijk te maken.

Over theologische finesses als voorbestemming bleken ze het eens te zijn, en het enige verschil dat onoverkomelijk bleef, was de identiteit van Jezus: was hij de zoon van God, of de geest van God? En zelfs daarover heeft Theunisz op een moment gevraagd: “wat maakt het uit?” Elk probeerde de ander van zijn gelijk te overtuigen, niet uit superioriteitsgevoel, maar uit grote zorg om het zielenheil van de ander. “Zoek de verschillen”, had het boek kunnen heten, “om er overheen te stappen”.
In een tijd die bol stond van polemieken tussen katholieken en protestanten die elkaar ervan beschuldigden dat ze veel gemeen hadden met de “mahometanen”, was dat onconventioneel. Zozeer dat de Universiteit, die het boek van Theunisz cadeau kreeg, het niet heeft bewaard.

Het opdragen en aanbieden van het boek aan curatoren van de Leidse Universiteit heeft er wel toe bijgedragen dat Theunisz zijn lectorschap kreeg, maar toen Erpenius met al zijn talent terugkwam uit Parijs, moest hij plaats voor hem maken. Hij ging terug naar Amsterdam, doceerde er nog Hebreeuws maar werd vervolgens herbergier. Ook dat deed hij met passie: hij installeerde een fantastisch waterorgel in zijn etablissement, dat toeristen trok van heinde en verre.

Voor wie meer wil weten:

  • LUCIS What’s New lezing “A Cross-Cultural Romance in Arabic Studies (1609)”, donderdag 21 april, 17.15-18.15 uur, Lipsius 227, Universiteit Leiden.
  • Tentoonstelling “Wijzen uit het Oosten”, 23 juni-18 september 2016, Allard Pierson Museum, Amsterdam.
  • Dorrit van Dalen, “Johannes Theunisz and ͑Abd al-Aziz: a romance in Arabic studies in Amsterdam, 1609-1610.” Lias. Journal of Early Modern Intellectual Culture and its Sources 43, no. 1 (2016).

0 Comments