leidenislamblog

De strijd voor een rechtsstaat in Libië Ali Zeidan en Salah Marghani

De strijd voor een rechtsstaat in Libië

Gewapende revolutionairen die hielpen Gaddafi's regime omver te werpen zijn niet bereid de wapens in te leveren en de macht over te dragen aan de democratisch gevormde regering. Dat is volgens Jan Michiel Otto het grootste probleem in het huidige Libië.

In de ochtend van 31 maart 2013 ging Salah Marghani, de Libische minister van Justitie, zoals gewoonlijk naar zijn werk op het department in de Fellah-wijk in Tripoli. Er lagen heel wat zware dossiers op zijn bureau te wachten. Eén ging over de ontwerpwet "Politieke Uitsluiting", die bepaalde groepen uitsluit van hoge posities in het nieuwe Libië.

Het eerste ontwerp van die wet was opgesteld door parlementariërs van de Partij voor Rechtvaardigheid en Opbouw, gelieerd aan de Moslimbroederschap. Doel van de wet was de leden van de grote liberale fractie van Mahmoud Jibril te treffen. Daartoe sloot het wetsontwerp iedereen die de laatste tien jaar in een leidende positie voor Gaddafi had gewerkt uit van elke politieke functie. Inclusief Mahmoud Jibril, die de leiding had over de economische planning. Daarop hadden anderen een tegenvoorstel geschreven dat iedereen trof die vanaf 1969 voor Gaddafi had gewerkt; daarmee zouden immers ook de meest prominente figuren van de revolutie en de huidige regering worden getroffen.

Kan het land zich wel permitteren zoveel capabele mensen te verliezen? Wie blijft er dan nog over? Eenzelfde probleem speelt in de rechterlijke macht. Er liggen voorstellen voor zuiveringen. Maar ook hierover zijn de meningen zeer verdeeld. De revolutie van 17 februari 2011 was niet voor niets begonnen in het gerechtsgebouw van Noord-Benghazi: rechters en advocaten speelden een leidende rol. Zoals in elke organisatie is er wel een aantal kwalijke figuren aan te wijzen. En hoewel bepaalde instellingen en functionarissen onacceptabel waren geworden, had de rechterlijke macht ten tijde van Gaddafi in het algemeen toch nog een zekere onafhankelijkheid weten te houden. Daarvan zijn vele saillante voorbeelden bekend.

Marghani, een gerespecteerd advocaat die deze ministerspost niet ambieerde, had ook een dik dossier op zijn bureau liggen over de claims van de ontelbare eigenaren van huizen en gebouwen die eind jaren '70 waren onteigend als gevolg van één van Gaddafi's plotselinge grillige maatregelen, algemeen bekend als wet 4 van 1978. Deze wet betekende dat niemand meer dan één huis mocht bezitten; de rest zou worden onteigend en overgedragen aan mensen zonder huis. Huurders werden eigenaar. En nu wilden de oude eigenaren hun huizen terug, inclusief de waardevermeerdering van de grond, waarvoor ze compensatie van de staat eisten. In Tripoli zou een derde van alle huizen al zijn teruggevorderd. Allemaal in naam van de gerechtigheid.

De minister had die ochtend niet veel tijd om over complexe juridische vragen na te denken. Opeens waren er ongewone geluiden te horen, eerst buiten, en toen in het gebouw. Plotseling werd de minister omringd door mannen in uniform, kennelijk leden van een gewapende brigade, die hem en zijn medewerkers dwongen mee naar buiten te gaan. De militie was uitgerukt met groot materieel, voertuigen, manschappen en wapens - uit protest tegen het voornemen van het ministerie van Justitie om een gevangenis van hen over te nemen, de Mitiga gevangenis. Deze voormalige strijders tegen Gaddafi hadden de gevangenis tot nu toe bewaakt. Ze vreesden dat als de regering de gevangenis zou overnemen, gevangenen die banden hadden met het oude regime gemakkelijker zouden kunnen ontsnappen. Het feit dat minister Marghani onlangs had aangekondigd dat elke militie die nog langer gevangenen vasthield zou worden aangemerkt als een illegale militie, was voor hen het sein om tot actie over te gaan.

Later die dag sprak minister Marghani samen met de premier, Ali Zeidan, op een persconferentie. Marghani maakte duidelijk dat gevangenissen niet konden blijven functioneren buiten het gezag van de staat. Hij veroordeelde de willekeurige arrestaties door militieleden en de martelingen die daar plaatsvonden. Gebouwen konden niet zomaar worden aangevallen en bezet. De minister van Justitie zou kunnen worden vermoord, maar het recht niet. Premier Zeidan voegde hieraan toe dat de regering niet zou buigen voor zulke druk.

Dit incident illustreert het grootste probleem dat Libië nu kent: de gewapende revolutionairen die hielpen Gaddafi's regime omver te werpen zijn niet bereid de wapens in te leveren en de macht over te dragen aan de regering die is gevormd op basis van succesvolle, legitieme verkiezingen. De eerste strijd voor de omverwerping van Gaddafi's regime is met bloed, zweet en tranen gewonnen; de tweede strijd - voor een rechtsstaat - blijkt complexer en duurt al langer.

Het is alweer ruim twee jaar geleden dat in Benghazi een volksopstand tegen Gaddafi begon. Maandenlang kon de wereld zien hoe Gaddafi eerst probeerde de opstandelingen te vermorzelen, en daarna hoe hij daarin faalde, belet door gezamenlijke inspanningen vanuit binnen- en buitenland. Toen de gewapende strijd nog volop woedde, werd in Benghazi een Nationale Overgangsraad (NTC, National Transitional Council) opgericht, onder leiding van een algemeen gerespecteerde rechter, Mustafa Abdel Jalil. De NTC stelde een juridisch kader op voor de overgang naar een nieuw regime. In oktober 2011 werd Gaddafi ten slotte opgepakt door een militie uit het door hem verwoeste Misrata, en wreed vermoord.

Lag de weg naar de vestiging van een democratische rechtsstaat nu open? Het juridische kader van de NTC werd op veel punten gevolgd. In de zomer van 2012 kwam er een gekozen parlement tot stand onder president Magarief, en in het najaar een regering onder Ali Zeidan, beiden capabele oud-diplomaten die Gaddafi al vele jaren hadden bestreden. De grote ministersploeg is aan het werk gegaan. De Libische staat moet nu gaandeweg opnieuw worden uitgevonden en opgebouwd. Maar de euforie van 2011 is weggeëbt. Nu parlement en regering er eenmaal zitten, komt iedere groep aanzetten met eisen. De druk van milities om Gaddafi's elite en handlangers streng te straffen wordt voortdurend opgevoerd met dreigend fysiek geweld. Dit bleek opnieuw op 31 maart.

De huidige regering doet zijn uiterste best, onder moeilijke omstandigheden. Het valt te hopen dat minister Marghani en premier Zeidan hun boodschap kunnen overbrengen, en dat begrip voor hun dilemma's en steun voor hun redelijke benadering zullen groeien, binnen Libië en in het buitenland.

Jan Michiel Otto leidt momenteel het "Access to Justice and Institutional Development in Libya" onderzoeksproject. Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder auspiciën van het VVI in samenwerking met het The Hague Institute of Global Justice. Het onderzoek is sociaal-juridisch van aard en wordt uitgevoerd in samenwerking met verschillende Libische instituten. Doel is om bij te dragen aan de academische kennis over het onderwerp, en om beleidsadviezen te ontwerpen en te implementeren.

1 Comment

Yvonne

Het is inderdaad enorm moeilijk. Ondanks dat kan ik niet anders dan bemerken dat ik met enorm respect kijk en luister naar de Libische regering, maar ook naar de Libische bevolking. Voor zover ik kan beoordelen is de situatie en zeker de aanpak van Libië totaal anders dan de andere landen. Dat de situatie anders was/is, is bekend. Voor mij de eerlijkheid, erkenning van de problemen als ook zo nodig begrip van de regering, is voor mij het grootste verschil.